januari 2006, Autobild
Berg en Dal
Van borrelpraat naar cult-auto, een Mini van vandaag ontmoet in de bergen van Beieren zijn 38 jaar oudere opa. Stel je eens voor, je leert in je stamkroeg een wat oudere heer kennen die een kleine auto op zijn servetje tekent, en je komt precies deze auto twee jaar later op straat tegen. Zeker, een sterk verhaal maar ook zeker mogelijk. Tenminste wanneer je in 1956 vaak in pubs in de omgeving van het Engelse Birmingham kwam. Daar kwamen namelijk omstreeks die tijd enkele ingenieurs bij elkaar die aan tafel zaten om ideeën uit te wisselen met Alexander Arnold Constantine Issigonis (later Sir Alec Issigonis) voor het bouwen van auto’s.
Met één van deze ideeën ben ik net onderweg op de passen in en rond de Beierse Spitzingsee. Enkele uren eerder heb ik een Morris Mini-Minor, bouwjaar 1967, samen met een Mini Cooper S Works, bouwjaar 2005, bij BMW in München in in ontvangst mogen nemen. Sinds ze bij BMW de eigenaar van Mini zijn hebben de huiseigen historici van de “Mobilen Tradition” ook aandacht voor Mini’s op leeftijd. Mijn 38 jaar oude begeleider voor één dag werd van grond af aan gerestaureerd en behoort sinds 2001 tot de BMW-vloot.
Maar de klassieke Mini mag niet zondermeer met vreemden mee. Na een uitvoerige instructie komt er ook een “oppasser” met eigen voertuig mee. De korte Mini-cursus komt goed van pas, want ten eerste heeft de dwerg het stuur rechts, ten tweede is de vierversnellingsbak maar gedeeltelijk gesynchroniseert en ten derde staat er niets op de versnellingspook. Geen probleem zegt mijn autotester-ego. “Dat zeggen ze allemaal” zegt de BMW-man terwijl hij de sleutels in mijn hand drukt.
Maximaal plaats
Ik laat me gelaten in de heerlijk zachte zitbank vallen. Rood kunstleer, grote centraal geplaatste snelhiedsmeter. Eenvoudig grandioos. De automatische beweging naar de gordel eindigt in het niets. Geen levensredders in 1967. Alsnog laten plaatsen is mogelijk maar is veel werk en bovendien onnodig: mocht ik de Mini tegen een muur zetten dan helpt een gordel ook niet meer. Sir Alec had in 1958 andere prioriteiten. Plaats bijvoorbeeld.
Leonard Lord, directeur van de British Motor Corporation (BMC), wilde een auto met praktische prestaties met een gering benzineverbruik en een maximum aan plaats in een minimum aan ruimte. Een kolfje naar de hand van de eigenzinnige Issigonis. Een voorwielaandrijver moet het worden om geen ruimte aan een aandrijftunnel te verkwisten. Bovendien een grote wielafstand en kleine wielen. Dat concept werkte. Toen in 1959 Austin Mini en de Morris Mini-Minor op de markt kwamen boden ze plaats aan vier volwassenen of een driekoppige familie met bagage. Het ruimteaanbod mag zich vandaag de dag nog laten zien. Achter het vingerdunne stuurwiel is voldoende plaats, de stoelen zijn comfortabel. De flinterdunne stoelen zijn wat zacht maar zeker robuust.
34 pk tegen 210 pk
In de praktijk kom ik niet ver. De lange versnellings-pook weigert de voor hem gekozen plaats in te nemen. Net voordat ik zo ver ben om hem met een krachtige trap wat te helpen gaat de bijrijder-deur open en Mr. BMW wijst fijntjes op het gaspedaal. Da’s waar ook, ongesynchroniseerd. Een korte gasstoot en de hendel floept op zijn plaats. Eigenlijk heel eenvoudig. Zoals de rest van de auto.
Als de nukkige schakeling eenmaal overwonnen is laat de Mini zich verbazend ongecompliceerd verplaatsen. Op de snelweg lijkt het geluid van de dapper snuivende viercilinder zelfs op een racewagen, en dat terwijl hij net 115 km/h haalt. Zo blijft er nog tijd over de vrachtwagen wielen eens goed te bekijken als ze langzaam voorbij komen. De rest blijft vanuit de lage zitpositie in de Mini onzichtbaar. Weg van de snelweg en richting Schliersee. De straten worden smaller, de bochten krapper.
De collega achter mij in de 210 pk sterke Mini Cooper S Works word ongeduldig en geeft zijn Brit de spoeren. Met een fel geluid uit de uitlaat in het midden verdwijnt hij achter de volgende bocht. Afgunst is echter nog niet aan de orde. Het terrein geschikt voor mijn oer-dwerg ligt nog voor mij: de bergen rondom het Spitzingmeer. Een probleem: de steile straatjes moeten eerst beklommen worden met de beschikbare 848 kubieke centimeters, vier vernsellingen en 34 pk. Ondanks het feit dat de auto van een servet afstamt weert de Morris zich kranig. Na een kleine eeuwigheid vertraging bereik ik het overeengekomen verzamelpunt onder de top van de Spitzing.
Prachtkerel
Van nu af aan gaat het over smalle straatjes en haren ten bergen rijzen de slingerende bochten bergafwaarts. Eindelijk Mini-terrein. Van bocht naar bocht wordt ik moediger en natuurlijk sneller. Ontbrekende paardekrachten is geen probleem meer. Brutaal en praktische zonder overhellen laat zich het oudje de bocht om gooien. De eenvoudige maar effektieve rubbervering doet verbazend goed zijn werk. Kleine oneffenheden vangt de Mini goed op, diepere gaten vliegt hij eenvoudigweg overheen. Geen wonder dat de rally-Mini’s de tegenstanders bij de Rally van Monte-Carlo achter zich lieten.
De kan het tempo wel volgen, maar haalt in de bochten weinig bij. De Super-Mini heeft zesmaal zoveel vermogen als zijn oerouder, maar is met zijn 1215 kg dan ook bijna een keer zo zwaar (615 kg). Zelfbeuwst parkeer ik de rustieke Brit naast zijn in verhouding reusachtige neef. Voertuigwissel. Jammer, ik was net gewend aan de oude Mini. Niet dat ik niet warm kan lopen voor een 210 pk sterke kleine auto. De door John Cooper opgebouwde krachtpatser is een prachtkerel. Grote 18 inch velgen, witte sierstrepen, compressor-beademds, diepe voor- en achterbumper, kuipstoelen – alles top.
En toch staat hij in de schaduw van de witte Morris Mini-Minor. Subtiele elegantie verslaat protsig imponeergehalte. Aan de straatkwaliteiten van de 40.000 euro kostende Mini kan echter niet zonder meer voorbij gegaan worden. De viercilinder-compressor hangt goed aan het gas, bij korte tussensprints gaat de gifkikker als de brandweer. Altijd weer mooi om te horen: het fluiten van de compressor.
38 jaar fasciniatie
Zo heel ruim is de moderne-Mini echter niet. Ondanks zijn 3,65 meter (meer dan 60 cm langer dan zijn voorganger) hebben vooral de achterpassagiers niks te lachen. Door de grote kuipstoelen blijft er weinig ruimet over voor de meerijders. Op de weg terug naar München geeft grote Mini weer het tempo aan..
Geen probleem, door de 210 pk en een mogelijke topsnelheid van 230 km/h. Het boemeltempo zorgt voor een zuinig ritje en biedt tijd om de dag de revue te laten passeren. Met de Mini in de bergen te rijden is zeker de moeite waard. Goed voor diegenen die keus hebben: een S Works voor de rit naar de rotsen en een Morris Mini-Minor voor de rite naar het dal.
De Oermini fascineert tot op de dag van vandaag en er is goedkoop aan te komen. Maar voorzichtig, een Mini vraagt veel onderhoud. En dat kan in de papieren lopen! Het samenkomen met zijn moderne opvolger laat zien wat 40 jaar auto-ontwikkeling gebracht heeft!