april 2002, Autovisie
Het is meer dan de van onze duurtest-Cooper bekende sound die de Portugese rotswanden zo onverdund weerkaatsen: een veel dreigender uitlaatbrom, vergezeld van de raspende jank van een compressor. En de Cooper S klinkt niet alleen machtiger, hij overtreft de mindere Mini’s op vrijwel elk terrein. Net als zijn illustere voorganger dat ooit deed.
Het is nog te vroeg om keiharde conclusies te trekken, maar vooralsnog lijkt het in ons land verkooptechnisch niet slecht te gaan met de Mini. In de paar maanden dat hij vorig jaar in de showroom stond, wisselden er bijna 500 van eigenaar, terwijl het meest recente overzicht van 2002 (tot en met 20 maart) 560 kentekenregistraties meldt. Geen overweldigende, maar gewoon nette aantallen. Ter vergelijking: Mercedes verkocht dit jaar 578 A-klasses, Alfa heeft reeds 1569 exemplaren van de 147 aan de man gebracht en Volkswagen wist 81 New Beetles te slijten.
Veel Mini’s dienen als tweede auto, al dan niet met de status van ‘hebbeding’, maar over het kopersprofiel valt volgens BMW nauwelijks een zinnig woord te zeggen. Het loopt uiteen van de vader die een Mini voor zijn dochter van drie bestelde, om haar op haar achttiende verjaardag de sleutel te overhandigen, tot de man van zeventig die ooit met een Mini begon en zijn leven er ook mee wil afsluiten. Verder is de verhouding tussen de twee tot dusver leverbare versies opmerkelijk:
in Nederland maakt de Cooper maar liefst 70% van de verkopen uit.
Daaraan zal met de komst van de Cooper S weinig veranderen. De Cooper, niet heel veel duurder dan de One, blijft het ‘volumemodel’. De S wordt als vanouds de Mini voor de ware fanaat, die bereid moet zijn om dik 7000 euro extra neer te tellen ten opzichte van de S-loze Cooper. Is hij daarmee te duur? Een blik op de lijst met technische specs suggereert van niet: 163 pk (48 meer dan de Cooper), een koppel van 210 Nm, een zesbak, een top van 218 km/h, een sprint tot honderd in 7,4 tellen. Het zijn getallen die het GTI-niveau overstijgen. BMW gaat er bovendien prat op dat de Cooper S niet zomaar een middels een compressor gekietelde Cooper is, maar heel bewust als losstaand topmodel is ontwikkeld. Vandaar ook de royale hoeveelheid uiterlijke aanpassingen die de auto typeren, met als kers op de taart de in de vorm van een uitdagend kronkelende weg gestileerde S, waarvan gezegd wordt dat nooit helder is geworden of hij nu voor ‘Sport’ of voor ‘Special’ staat. Sir Alec Issigonis, de ontwerper van de oer-Mini, en John Cooper zijn het er nimmer over eens geworden.
Herkenbaar is de Coooper S dus onmiddellijk, onder meer aan zijn fikse dakspoiler, zijn gapende luchthapper in de met vier centimeter verhoogde motorkap, zijn dikkere voorspoiler en de verchroomde tankdop. Stuk voor stuk details die hem ontegenzeglijk een krachtiger voorkomen verlenen dan de One en de Cooper, maar over de vraag of hij er ook mooier op is geworden, valt te twisten. Vooral dat brutale spoilertje boven de achterruit – dat niet afbesteld kan worden – doet volgens ons afbreuk aan het strakke, vierkante ontwerp dat de Mini kenmerkt. En ook die tankdop en de gemene voorbumper gaan niet naadloos in het geheel op. De sleuf in de motorkap kan door de beugel, temeer omdat het gat gewoon onmisbaar is voor het wel en wee van de intercooler, maar de ditmaal verchroomde en van de S voorziene roostertjes in de flanken, die nog altijd geen enkele functie vervullen, leiden de aandacht weer onnodig veel af van het basisdesign.
Het is nog steeds een kek ogend (en nu ook een fikse portie agressie uitstralend) karretje, maar het is niet meer de uit één stuk gegoten Mini waar velen stapelverliefd op zijn geworden. De aangepaste achterbumper met centrale dubbele uitlaat vormt overigens een uitzondering; dit ensemble staat hem voortreffelijk.
Kan het uiterlijk ons dus niet in elk opzicht bekoren, het interieur is er alleen maar verder op vooruitgegaan. Voornamelijk vanwege de donkerder gekleurde en van ‘schuurspons-effect’ voorziene platen op het dashboard, die er daardoor minder plastiekerig uitzien dan bij de andere Mini’s. De standaard sportstoelen zitten voortreffelijk, bieden stukken meer steun dan de exemplaren in onze Cooper, al was het even wennen aan de flinke (niet-verstelbare) bobbel in de onderrug. En jawel: het ellendig werkende easy entry systeem, waar vrijwel iedere ons bekende Mini-rijder voortdurend ruzie mee had, is herzien. Zo recentelijk zelfs dat op de persfoto’s die we tijdens deze introductie verstrekt kregen nog het oude hendeltje te zien is. Een verademing.
Draai de sleutel om en de 1.6 vierpitter, die naast de compressor en tussenkoeler ook tal van aangepaste onderdelen (zuigers, drijf· stangen, kleppen, nokkenas) heeft, komt met het vertrouwde geluid tot leven. De uitlaat laat zich echter beduidend nadrukkelijker horen dan bij de ‘gewone’ Cooper, klinkt ronduit heerlijk, en blijft dat bij elk toerental en bij elke gaspedaalstand doen.
Maar het meest spectaculair is het geheimzinnige, hese gehuil van de compressor dat bij gevloerd gaspedaal zowel in intensiteit als in toonhoogte toeneemt. Het geluid overstemt niet al het andere, zoals bijvoorbeeld bij de (eveneens spectaculair klinkende) Jaguar S-type R het geval is, maar vormt een prachtig duet met de uitlaat, met het motorgeluid als derde stem op de achtergrond. Dat de Cooper S erg kwiek is, behoeft geen betoog. Toch valt op dat zijn voorwaartse drang, zeker met de cijfertjes in het achterhoofd, in eerste instantie iets teleurstelt. Al snel ontdek je dat dat gevoel wortelt in de extreem evenwichtige manier waarop de motor zijn kracht over het toerenbereik verdeelt. Altijd trekt hij gewoon stevig door, bovenin iets gretiger dan bij lagere toeren, maar nooit explosief, waardoor hij minder snel lijkt dan hij in werkelijkheid is.
Het motortje nodigt, mede door het verslavende samenspel van geluiden, voortdurend uit om opgezweept te worden, maar protesteert geenszins als je het rustig aan doet. Het is dus niet alleen een pittige, maar ook een heerlijk dociele krachtbron. En als klap op de vuurpijl mist de geblazen viercilinder ook nog eens het enigszins ‘luie’ karakter van zijn atmosferische evenknie. Niet alleen omdat hij gewoonweg sneller is, maar ook omdat hij nog wat alerter op het gas reageert en bij het intrappen van de koppeling rapper, zonder vertraging, in toeren daalt. Kortom, de motor heeft in de Cooper S een directer karakter gekregen, wat net zozeer opgaat voor de transmissie. De zesversnellingsbak is geen aangepaste versie van de vijfbak uit de One en de Cooper, maar een compleet ander apparaat, afkomstig van specialist Getrag. Hij schakelt met nog net wat meer gevoel, want minder ‘rubberig’ dan zijn vijftraps collega, en beschikt over een heerlijk korte drie en vier, die een flink steentje bijdragen aan het vlotte karakter van de Cooper S. Ook de zes is gelukkig niet te lang, al wordt de topsnelheid in vijf bereikt.
Dankzij de voortreffelijke aandrijflijn is het een groot genot om de Cooper S over bochtige bergpassen te gidsen. vliegensvlug op en neer door de versnellingen wandelend, genietend van het door de rotswanden ongefilterd weerkaatste gebrom en gehuil, dat via het open raam de trommelvliezen bereikt, en van de nimmer bloedstollend snelle. maar altijd parate acceleratie.
En het onderstel speelt het spelletje met graagte mee. Het is van het type ‘Sports Plus’: net iets harder afgestemd dan dat van de Cooper. Het verschil is niet groot, ongeveer net zo groot als tussen One en Cooper, maar het geeft de Mini weer net iets meer stabiliteit, zonder dat het comfort er voelbaar onder te lijden heeft gehad. Net als bij de Cooper is het ook bij de S het onderstuur dat uiteindelijk de grens bepaalt, en dankzij de bredere banden is die grens wat opgeschoven. De kont ligt onveranderd muurvast, is niet of nauwelijks tot uitbreken te verleiden. De besturing werkt met 2,5 omwentelingen links naar rechts net zo direct als bij de andere Mini’s, maar voor het eerst zijn er nu aandrijfkrachten in voelbaar. Hetgeen welkom is, want de krachten zijn klein genoeg om niet te storen, maar voelbaar genoeg om de besturing een zekere mate van levendigheid te geven, die bij de One en de Cooper ontbreekt. Overigens komen ook de optionele 17-inch wielen met lagere banden (205/45) het stuurgevoel nog iets ten goede, terwijl de verwerking van korte oneffenheden nauwelijks minder effectief bleek te verlopen dan bij een Cooper S met de standaard 16inch exemplaren. En het grotere lichtmetaal ziet er ook nog eens beeldschoon uit.
Het moge duidelijk zijn: we hebben ons voortreffelijk vermaakt daar in Portugal, want de Cooper S is precies wat hij moest zijn. Snel. Jazeker, maar vooral ook communicatiever en lichtvoetiger aanvoelend dan de Cooper. Met dank aan de voorbeeldig getunede motor, de net iets fijnere versnellingsbak en het nog strakkere onderstel. Het is geenszins een angstaanjagend snel stuiterbakje geworden, deze S, maar een uiterst agiele en zeer vlotte bochtenridder, zeer geschikt voor de liefhebber van eerlijk stuurwerk. Hij ziet er in onze ogen rommeliger uit dan nodig was geweest, zodat hij door de Cooper qua pure schoonheid wordt overtroffen. Maar we piekeren er niet over om hem om die reden te laten staan.